Psalms 65

1Een psalm van David, een lied, voor den opperzangmeester. [065:2] De lofzang is in stilheid tot U, o God! in Sion; en U zal de gelofte betaald worden.
 lied, Zie Psa 48:1 .
,
 opperzangmeester Zie Psa 4:1 .
,
 in Of zwijgende, dat is, in uwe kerk prijst men U, met stilheid en geduld verwachtende en waarnemende uwe weldaden. Verg. Psa 62:2 .
,
 de gelofte Te weten, van dankbaarheid, die men in den nood biddende U beloofd heeft. Zie in den volgenden Psa 66:13-14 , en boven Psa 61:6 .
2[065:3] Gij hoort het gebed; tot U zal alle vlees komen.
 Gij Of, Gij die het gebed hoort, of o Gij hoorder des gebeds.
,
  alle Dat is, alle soorten van mensen. Verg. Gen 6:12 ; Psa 145:21 ; Joe 2:28 ; Act 2:17 . Aldus kan men dit nemen als ene profetie van de bekering der heidenen tot God. Anders, [dies] komt alle vlees; dat is, plegen allerlei standen van mensen tot U te komen; te weten, omdat Gij zo genadig zijt in het verhoren der gebeden.
3[065:4] Ongerechtige dingen hadden de overhand over mij; maar onze overtredingen, die verzoent Gij.
 Ongerechtige Hebr. woorden, of dingen, zaken der ongerechtigheden waren geweldiger of machtiger dan ik. Dit kan men duiden op Sauls regering of Absaloms oproer, en voorts nemen als een bekentenis van Gods volk, aangaande de zonden, die zij somtijds, in den geestelijken strijd onderliggende, bedreven hadden.
,
 verzoent Of, Gij bedekt ze genadiglijk; Gij vergeeft ze om de verzoening van den Messias. Verg. Dan 9:24 , en Lev 1:4 . Het Hebr. woord ziet op het verzoendeksel, dat op de ark des verbonds was, [ Exo 25:17-18 ,] zijnde een voorbeeld der verzoening onzes Heeren Jezus Christus.
4[065:5] Welgelukzalig is hij, dien Gij verkiest, en doet naderen, dat hij wone in Uw voorhoven; wij zullen verzadigd worden met het goed van Uw huis, met het heilige van Uw paleis.
 voorhoven; Zie 2Ch 33:5 ; Heb 12:22 , enz. en Eph 2:19 .
,
 verzadigd Zie boven, Psa 63:6 , en Psa 36:9 .
,
 heilige Of, heilige dingen, gelijk offeranden, enz. op den Messias ziende. Anders, heilige [plaats], heiligdom; in het volgende: paleis; dat is, tabernakel. Zie Psa 5:8 .
5[065:6] Vreselijke dingen zult Gij ons in gerechtigheid antwoorden, o God onzes heils! o Vertrouwen aller einden der aarde, en der verre gelegenen aan de zee!
 antwoorden, Op onze gebeden antwoord gevende uit uw heiligdom, en teken van den hemel, tegen onze vijanden, tot verzekering van uwe verhoring; zijnde beide zeer onzichtelijk, en overeenkomende met uwe gerechtigheid. Zie Num 7:89 ; Psa 3:5 , en Psa 18:7-8 , enz.
,
 vertrouwen Dit kan alzo verstaan worden, dat alle mensen in de wereld hun onderhoud, bewaring en onderstand van God moeten hebben, indien zij bestaan zullen. Verg. Psa 104:27 , enz. Of men mag het nemen van het zaligmakend vertrouwen op God, ten aanzien ven de beroeping der heidenen tot het geloof in Christus. Zie Isa 42:4-6 , enz.
6[065:7] Die de bergen vastzet door Zijn kracht, omgord zijnde met macht. 7[065:8] Die het bruisen der zeeën stilt, het bruisen harer golven, en het rumoer der volken. 8[065:9] En die op de einden wonen, vrezen voor Uw tekenen; Gij doet de uitgangen des morgens en des avonds juichen.
 uitgangen Dat is, de mensen en wilde dieren, die des morgens en des avonds uitgaan. Zie Psa 104:20-21 , enz. Anders, de uitkomsten, dat is, het is van U dat een vrolijke morgen en avond komt.
9[065:10] Gij bezoekt het land, en hebbende het begerig gemaakt, verrijkt Gij het grotelijks; de rivier Gods is vol waters; wanneer Gij het alzo bereid hebt, maakt Gij hunlieder koren gereed.
 bezoekt Dat is, Gij doet wel bij het land, of de aarde, door uw milden zegen, gelijk volgt. Verg. Deu 11:12 , en zie Gen 21:1 .
,
 begerig Of, graag, dat is dorstig naar regen. Anders, Gij zijt het welgenegen. Anderen zetten het over: Gij watert het, nemende het Hebr. woord van een anderen oorsprong.
,
 rivier Zo noemt de profeet Gods regen, dien Hij zendt om het land vruchtbaar te maken, of de wolken, waaruit Hij den regen afzendt. Sommigen nemen het woord Gods, als bijgevoegd tot uitdrukking van een overvloedigen regen, als bergen en cederen Gods, dat is, zeer grote hoogte. Verg. Deu 11:10-11 .
,
 het alzo Te weten, het land.
,
 hunlieder Te weten, der mensen, waarvan zij zullen leven.
10[065:11] Gij maakt zijn opgeploegde aarde dronken; Gij doet ze dalen in zijn voren; Gij maakt het week door de druppelen; Gij zegent zijn uitspruitsel.
 opgeploegde Van het Hebr. woord, betekenende, naar veler gevoelen, de scherpe ruggen tussen twee voren opgeworpen en uitstekende; zie Job 31:38 .
,
 dronken; Dat is, Gij bewatert en begiet haar overvloedig met den regen.
,
 week Hebr. Gij smelt, of ontdoet het; te weten het land.
,
 druppelen Dat is, druipende regen, of slagregen, dichte regen. Het Hebr. woord komt van menigte, of grootheid der droppelen.
11[065:12] Gij kroont het jaar Uwer goedheid; en Uw voetstappen druipen van vettigheid.
 kroont Elk deel van het jaar versierende met bijzondere zegeningen.
,
 goedheid Dat is, uw goed jaar, dat van uw goede daden overvloeit; als berg uwer heiligheid en dergelijke.
,
 voetstappen Hebr. wagensporen; dat is, voetpaden. Alsof hij zeide: Overal waar Gij henenvaart of passeert, laat Gij uwen zegen achter. Verg. Joe 2:14 . Of, uwe sporen; dat is uwe wolken, waarop Gij vaart als op een wagen; Psa 104 zie ook Job 36:28 , en Job 38:26-27 .
,
 druipen Of, druppen vettigheid.
12[065:13] Zij bedruipen de weiden der woestijn; en de heuvelen zijn aangegord met verheuging.
 weiden Gelijk Psa 23:2 . Anders, de hutten der woestijn druipen.
,
  aangegord Groenende en versiert zijnde met gras door den regen, waardoor zij, als vrolijk, de mensen toelachen; zie Job 8:18 .
13[065:14] De velden zijn bekleed met kudden, en de dalen zijn bedekt met koren; zij juichen, ook zingen zij.
Copyright information for DutSVVA